SV | En aan Izak gaf Ik Jakob en Ezau; en Ik gaf aan Ezau het gebergte Seir, om dat erfelijk te bezitten; maar Jakob en zijn kinderen togen af in Egypte. |
WLC | וָאֶתֵּ֣ן לְיִצְחָ֔ק אֶֽת־יַעֲקֹ֖ב וְאֶת־עֵשָׂ֑ו וָאֶתֵּ֨ן לְעֵשָׂ֜ו אֶת־הַ֤ר שֵׂעִיר֙ לָרֶ֣שֶׁת אֹותֹ֔ו וְיַעֲקֹ֥ב וּבָנָ֖יו יָרְד֥וּ מִצְרָֽיִם׃ |
Trans. | wā’etēn ləyiṣəḥāq ’eṯ-ya‘ăqōḇ wə’eṯ-‘ēśāw wā’etēn lə‘ēśāw ’eṯ-har śē‘îr lārešeṯ ’wōṯwō wəya‘ăqōḇ ûḇānāyw yārəḏû miṣərāyim: |
En aan Izak gaf Ik Jakob en Ezau; en Ik gaf aan Ezau het gebergte Seir, om dat erfelijk te bezitten; maar Jakob en zijn kinderen togen af in Egypte.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
En aan Izak gaf Ik Jakob en Ezau; en Ik gaf aan Ezau het gebergte Seir, om dat erfelijk te bezitten; maar Jakob en zijn kinderen togen af in Egypte.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!